HOME CONTACT FENOMENEN BEGRIPPEN VRAGEN MEER...

De verveling is de bron van alle sociale verkeer

De verveling is de bron van alle sociale verkeer

Een bespreking van het boek de "De wereld als wil en voorstelling" van Arthur Schopenhauer

Bijdrage aan het Alfi-dispuut van 20-11-2000

door Nico Marsman

Vooraf

De zoektocht waarvan ik in eerdere bijdragen aan het dispuut gewag maakte, gaat nog steeds door. Via Nietzsche is de stap naar Schopenhauer snel gemaakt. De laatste is echter een heel andere figuur. Schopenhauer schrijft helder, bijna Angelsaksisch. Hij neemt een positie in na Kant en gelijktijdig met Fichte , Schelling en Hegel . Of deze positie "onfortuinlijk" is, zoals Patricia de Martelaere beweert, weet ik niet. Schopenhauer voelde zich inderdaad een erfgenaam en criticus van Kant. Met de universiteitsfilosofie van Hegel had hij niet veel op. Nietzsche heeft hij niet bewust meegemaakt. Nietzsche zag Schopenhauer - net als trouwens Wagner - als een genie en een voorbeeld. Als Nietzsche zich gaandeweg van de filologie naar de filosofie beweegt, is Schopenhauer al overleden. Schopenhauer kwam uit een rijke koopmansfamilie die aanvankelijk in Danzig en later in Hamburg woonde. Om de materiële kant van het leven behoefde hij zich nauwelijks te bekommeren. Hij kon leven van het fortuin dat zijn vader hem naliet. Biografen (o.a. Safranski ) melden dat Schopenhauer zich nogal provocatief opstelde in het sociale verkeer. De Martelaere stelt dat hij zich van de ene conflictsituatie naar de andere openhauer bewoog. Dit is niet geheel waar. Met Goethe had Schopenhauer een verschil van mening over diens kleurenleer. Ik sluit de opmerkingen over Schopenhauers biografie af en bespreek hier kort een paar centrale zaken uit het hoofdwerk.

De wereld als wil en voorstelling

"Das Leben ist eine mißliche Sache" Was einen Menschen zum Philosophieren treibt. In het Nederlands laat zich deze zin zich zo, wat vrij, vertalen: "Het leven is een bedenkelijke zaak, ik heb mij ten doel gesteld het te besteden aan het nadenken over het leven" (Schopenhauer geciteerd in: Safranski, 1990, p.108). Schopenhauer stelt dat de voorwaarde voor het ondergaan van het lijden in de aard van het menselijk denken zelf ligt. Daarom is het van belang het denken in verschillende aspecten te thematiseren (Möbuß, 1998, p.33).

Een grondgedachte die Schopenhauer in zijn hoofdwerk neerlegt, is de wet van de toereikende grond. Deze wet klinkt op het eerste gezicht nogal triviaal: een object is nooit zonder subject denkbaar. Deze basisverhouding: indien object dan subject en omgekeerd, beschouwt hij als een absolute -en steeds onderliggende waarheid van het denken. Nog preciezer: niets is zonder grond of reden waarom het er is. Dit "het" kan van alles zijn: voorwerpen, levende wezens, begrippen ed. Schopenhauer stelt:"

De filosofie die we hier uiteenzetten, is absoluut niet uit op het <vanwaar> of het <waartoe> van de wereld, maar is alleen geïnteresseerd voor wat de wereld is. Het <waarom> is hier ondergeschikt aan het <wat>, want het ligt al besloten in de wereld, omdat het alleen via zijn verschijningsvorm, de wet van toereikende grond ontstaat en slechts in zoverre betekenis en geldingskracht heeft. Nu zou men inderdaad kunnen zeggen dat iedereen zonder verdere hulp wel weet wat de wereld is, aangezien hij zelf het subject is van het kennen waarvan de wereld voorstelling is, en in dit opzicht zou dit nog waar zijn ook..Maar deze kennis is aanschouwelijk, het is kennis in concreto; het is de taak van de filosofie om deze kennis in abstracte kennis weer te geven, om de opeenvolgende en veranderlijke aanschouwingen en in het algemeen al datgene wat met het ruime begrip gevoel wordt aangeduid en wat in negatieve zin wordt omschreven als een niet-abstract duidelijk weten, op een hoger plan te tillen en om te zetten in een onvergankelijke, abstracte kennis." (Schopenhauer, WWV, § 14, p.164)

Dit kennen dat voorwaarde en drager is van de hele wereld als voorstelling is volstrekt afhankelijk van een lichaam. Voor het louter kennende subject is het lichaam een voorstelling als andere voorstellingen, een object temidden van objecten. Het lichaam is tegelijkertijd iets wat ons onmiddellijk bekend is en wat Schopenhauer als "wil" aanduidt (Schopenhauer, WWV § 18, p.185). De wil is de kennis a priori van het lichaam en het lichaam de kennis a posteriori van de wil. Kant had ruimte en tijd als voorwaarden van de mogelijkheid van ervaring aangegeven. Schopenhauer beschouwt ruimte en tijd als vormgeving (Gestaltung) van de wet van de toereikende grond.

Schopenhauer onderscheidt zowel tussen gevoel (Empfindung) of waarneming en aanschouwing ( gecorrigeerde waarnemingsinhoud) als verstand (het corrigerende vermogen) en rede (het begripsvormende vermogen). Het bewustzijn, dat uit verstand en rede bestaat, valt uiteen in subject en object en bevat verder niets. Schopenhauer neemt het adagium van Kant over dat aanschouwingen zonder begrip leeg zijn. Het gaat hier om de wereld op zich en de wereld voor mij.

De filosofie is dus een verzameling van zeer algemene uitspraken die zich in het menselijk bewustzijn bevindt. Schopenhauer gebruikt de term "afspiegeling". Hij stelt het bewustzijn voor als een gelatenheid, een rust in de zin van de stoicijnen maar geen gedachteloosheid. Hij spreekt in dit verband ook over het "betere bewustzijn", dat de mens moet bevrijden van het willen. Dit "betere bewustzijn" ontkent de wil en de wil wordt daarmee tegelijkertijd ervaren als een kwelling. Zo vat Schopenhauer de wil op als eenheidspunt van het gehele zijn, als Ding an sich.

De wereld als Ding an sich is een grote wil die niet weet wat hij wil, want hij weet niet maar wil slechts, omdat hij nu eenmaal een wil is en niets anders. (Schopenhauer geciteerd in: Safranski, 1990, p.201)

Het begrip "wil" wordt door Schopenhauer anders opgevat dan gewoonlijk. In het gewone spraakgebruik verbinden we "wil" met bedoeling, doel of doeleinde. Ik wil iets dat ik mij eerst heb voorgesteld en dat ik nu ga doen. Dit is een geïntellectualiseerde wil en dat is niet wat Schopenhauer eronder verstaat. De wil is, volgens Schopenhauer, een vitaal principe, een levensenergie dat zich zowel in een levenloos mineraal als in een mens of dier kan voordoen. Als grensgeval kan de wil zich van zichzelf bewust worden en krijgt dan iets van bedoeling. Voor het begrip van Schopenhauer's filosofie is dit onderscheid buitengewoon belangrijk. Schopenhauer probeert niet - in de geest van de bewustzijnsfilosofie - de opzettelijke wil, de geest in de natuur de projecteren, maar eerder andersom: hij wil de geest naturaliseren. (Safranski , 1990, p.206). In die zin is de filosofie van Schopenhauer eerder immanent dan transcedent.

De wil zelf ligt buiten het gebied waar de wet van de motivatie van kracht is, alleen zijn verschijning op elk gegeven tijdstip wordt door deze wet noodzakelijk bepaald. Alleen wanneer mijn empirisch karakter wordt voorondersteld, is het motief een toereikende grond waarmee mijn handelen kan worden verklaard; wanneer ik echter abstraheer van mijn karakter en vervolgens vraag waarom ik eigenlijk dit wil en niet dat, dan kan ik daarop geen antwoord geven, omdat nu eenmaal alleen de verschijning van de wil aan de wet van de toerekende grond is onderworpen en niet de wil zelf, zodat hij in dit opzicht grondeloos genoemd kan worden. "Wat deze kwestie betreft bouw ik gedeeltelijk voor op Kants leer van het empirische en intelligibele karakter, als ook op mijn opmerkingen daarover in Grundprobleme der Ethik voor het overige zullen we er in het vierde boek uitvoeriger op moeten terugkomen. " ( Schopenhauer, WWV § 19, p. 194).

Het vierde boek

Schopenhauer probeert de wereld als 'wil' te verstaan en niet als zodanig te verklaren. Verklaren heeft te maken met het zoeken naar causale verbanden. Het is de aanpak van de natuurwetenschap die gericht is op de empirische wereld. Bij Schopenhauer gaat het eerder om een hermeneutiek van het bestaan. (Safranski, 1990, p.205). Het gaat om de betekenis van wat de wil eigenlijk is. In het derde boek dat ik hier niet behandel, gaat het over de kunst. Schopenhauer droomde: dat de rede zich althans enige ogenblikken, van de wil zou bevrijden, zodat de wil zich zou ontspannen om te spelen, zodat de rede zuiver zou kunnen zien. Hij heeft deze droom gedroomd in de wijsbegeerte, in de kunst, maar vooral in de muziek. Nooit tevoren en nooit nadien is zo aangrijpend over muziek gefilosofeerd als bij Schopenhauer'. (Safranski, 1990, p.340). Ondanks dat Wagner Schopenhauer een tekstversie van de Ring des Nibelungen had gegeven blijft de filosoof trouw aan Rossini en Mozart. Ook de humor van de grote Duitse realisten uit de tweede helft van de negentiende eeuw heeft sterke invloeden van Schopenhauer ondergaan. Een van die karikaturisten is Wilhelm Busch de schepper van de beroemde Max und Moritz. Hieronder staat zo'n verhaal.

Eine Milde Geschichte .

In zijn handelen blijft het individu onderworpen aan de wet van de toereikende grond, aan een keten van oorzaak en gevolg. In de emprische wereld ligt ook het karakter van een mens dat volgens Schopenhauer weliswaar bepaald is, maar verschillende eigenschappen kent. Het lijden van de mens bestaat hierin dat hij zich in de eerste plaats bewust wordt van zijn sterke en zwakke kanten en dat dat bewustzijn pijnlijk wordt als hij zich realiseert dat hij bepaalde eigenschappen tekort komt. Dit besef van tekort wat in sommige passages van het werk van Schopenhauer naar voren komt, geeft aanleiding hem ook als voorbereider te zien van het latere existentialisme. Thomas Mann de grote Duitse romancier was ook onder de indruk van de gedachtewereld van Schopenhauer

De verveling

Schopenhauer beschrijft het bestaan zoals het is. Hij ontdoet het van schone schijn. Hij zegt: " Op elke trap die door kennis wordt bijgelicht, manifesteert de wil zich als een individu. In de oneindige ruimte en de oneindige tijd ervaart het menselijk individu zichzelf als een eindige grootheid, die bij de twee andere in het niet valt, en die als het ware midden in de oneindigheid is geworpen" (...) " Ondertussen zetten we ons leven met grote inzet en nauwgezetheid voort, zolang we kunnen, zoals we een zeepbel zo lang en zo groot mogelijk opblazen hoewel we maar al te goed weten dat hij uiteen zal spatten "(WW V, 1999, § 57, p.457)
Volgens Schopenhauer is er in de van kennis verstoken natuur een voortdurend streven, zonder doel en zonder rust. Ook de mens maakt onderdeel uit van dit willen, deze onlesbare dorst op zoek naar water, de objecten voor de wil. Ontstaat er echter een gebrek aan objecten, doordat een te gemakkelijke bevrediging ze de mens weer worden ontnomen dan wordt hij overvallen door een vreselijke leegte en verveling. Schopenhauer stelt letterlijk: "Dit komt merkwaardig genoeg ook hierin tot uitdrukking, dat de mens, nadat hij al het lijden en alle kwellingen in de hel had gesitueerd, voor de hemel niets anders overhield dan juist die verveling" (WWV, 1999, § 57, p.458). Om aan die verveling te ontsnappen probeert de mens de last van het bestaan onvoelbaar te maken door de tijd te doden, door tijdverdrijf. Schopenhauer stelt dat bijna alle mensen die zijn vrijgesteld van nood en zorgen en eindelijk alle andere lasten van zich afgewenteld hebben voortaan zichzelf tot last zijn. Aangezien Schopenhauer kon leven van het fortuin van zijn vader, spreekt hij hier uit eigen ervaring. Hij stelt: "

De verveling is er de oorzaak van dat wezens die zo weinig met elkaar ophebben als de mensen, elkaar toch naarstig opzoeken; kortom, zij is de bron van alle sociaal verkeer. Net als tegen andere algemene calamiteiten, worden er tegen de verveling publieke maatregelen getroffen, alleen al uit staatkundige overwegingen, aangezien dit euvel net als zijn tegenhanger, de hongersnood, de mensen tot de ergste losbandigheid kan drijven: panem et circenses ". WWV, 1999, § 57, p.460)

Slotvragen

Is verveling het sociale cement en de basis van de tijdgeest, zoals Jaspers die in 1932 beschreef. Is verveling de basis van het walkman-ego, het "onafgestemde" van Kunneman ?

Literatuur

Safranski, R., Arthur Schopenhauer, De woelige jaren van de filosofie, Trion, Baarn, 1990 (1987), ISBN 90-5121-176-7 (uitverkocht en wordt niet meer herdrukt).

Möbuß, S., Schopenhauer für Anfänger, Die Welt als Wille und Vorstellung, Eine Lese-Einführung, DTV, München, 1998. ISBN 3-423-30672-6

Janaway, Chrisopher , Schopenhauer, Oxford University Press, Oxford, 1996, ISBN 0-19287685-6

Schopenhauer, A.., De wereld als wil en voorstelling, 2 delen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1999.(WWV), ISBN 90 284 1834 2

Schopenhauer, A., De kunst van het gelijk krijgen, SUN, Nijmegen, 1996, ISBN 90 6168 476 5.

Schopenhauer, A., De vrijheid van de wil, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 3e druk, 1996, ISBN 90 284 1553 (bevat essay van Thomas Mann Over Schopenhauer)

Schopenhauer, A., Bespiegelingen over levenswijsheid, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 3e druk, 1999, ISBN 90 284 1594 7